Bereken hier uw kostenbesparing
Of bel met onze intakebalie

(7 dagen per week van 8.00 uur tot 20.00 uur)

024 - 397 05 50

Nieuws

geplaatst: 19-09-2012

Prinsjesdag 2012

Het aan de Tweede Kamer aangeboden pakket Belastingplan 2013 bestaat uit de volgende zes wetsvoorstellen: (I) Belastingplan 2013, (II) Wet herziening fiscale behandeling woon-werkverkeer, (III) Wet herziening fiscale behandeling eigen woning, (IV) Wet verhuurderheffing, (V) Overige fiscale maatregelen 2013 en (VI) Wet elektronische registratie notariële akten. De wetsvoorstellen zullen (tenzij anders is aangegeven) per 1 januari 2013 in werking treden mits ongewijzigd aangenomen door Tweede en Eerste Kamer.

In afwijking van vorig jaar werden de Miljoenennota, de Rijksbegroting en het Belastingpakket voor het nieuwe jaar pas op Prinsjesdag, dinsdag 18 september 2012, aangeboden aan de Tweede Kamer. Hoewel velen eraan twijfelden of de regering in demissionaire status het zou aandurven om ook controversiële maatregelen in het Belastingpakket voor 2013 op te nemen, gebeurde dit wel. Het Fiscaal pakket 2013 bestaat uit de volgende zes wetsvoorstellen:

  1. Belastingplan 2013.
  2. Wet herziening fiscale behandeling woon-werkverkeer.
  3. Wet herziening fiscale behandeling eigen woning.
  4. Wet verhuurderheffing.
  5. Overige fiscale maatregelen 2013.
  6. Wet elektronische registratie notariële akten.

In dit artikel besteden wij aandacht aan de hoofdlijnen van deze wetsvoorstellen die (tenzij anders is aangegeven) per 1 januari 2013 in werking zullen treden.

I.            Belastingplan 2013

1.    Vereenvoudiging scholingsuitgaven

  • De aftrek van scholingsuitgaven wordt beperkt tot de verplicht gestelde en noodzakelijke kosten van opleiding of studie. In de wet wordt gedefinieerd wat wordt verstaan onder leermiddel, beschermingsmiddel en promotiekosten.
  • De bestaande afwijkende regeling voor belastingplichtigen met recht op studiefinanciering komt te vervallen. Scholingsuitgaven komen niet voor aftrek in aanmerking tot het bedrag van de aan de belastingplichtige toegekende prestatiebeurs.
  • De aftrek van scholingsuitgaven wordt vereenvoudigd voor belastingplichtigen, voor wie de prestatiebeurs achteraf niet wordt omgezet in een gift (als niet binnen een termijn van tien jaar een diploma wordt behaald). Voor dit beperkte aantal gevallen ontstaat op dat moment alsnog aanvullend recht op aftrek van scholingsuitgaven.
  • De standaardstudieperiode wordt beter uitvoerbaar gemaakt door de periode van toepassing aaneengesloten te maken.

2.    Dichten fiscale weglek zorgmaatregelen

De fiscale weglek als gevolg van maatregelen in de zorg wordt gedicht. De weglek bestaat eruit dat uitgaven die niet langer onder de verzekerde zorg vallen, aftrekbaar zijn als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Er worden enkele aanvullende aftrekbeperkingen voorgesteld voor uitgaven voor specifieke zorgkosten. Hiervoor wordt een delegatiebevoegdheid opgenomen. Van deze delegatiebevoegdheid wordt vooralsnog gebruikgemaakt voor bepaalde fertiliteitsbehandelingen en bepaalde hulpmiddelen voor de mobiliteit (zoals de rollator en de kruk) die niet langer onder de verzekerde zorg vallen. Verder komt er een aftrekbeperking voor eigen bijdragen die op grond van de Zorgverzekeringswet verschuldigd zijn. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de eigen bijdrage voor het verblijf in een instelling voor medisch-specialistische zorg en de eigen bijdrage voor hoortoestellen.

3.    Afstempeling pensioen in eigen beheer

Naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamerleden Neppérus en Lodder over de verminderingen van pensioenaanspraken van particuliere pensioen-BV's is toegezegd dat verzekeraars van eigenbeheerpensioen van directeur-grootaandeelhouders (DGA), in overeenstemming met de deelnemers, onder voorwaarden de pensioenverplichtingen kunnen verminderen als het vermogen van de verzekeraar in relatie tot de verplichtingen ontoereikend is. Daarom wordt goedgekeurd dat eenmalig, op de pensioeningangsdatum, de pensioenaanspraken worden verminderd. Met deze goedkeuring kan het op dat moment in het eigenbeheerlichaam aanwezige vermogen door een verlaging van de pensioenuitkeringen beter worden gespreid over de op de pensioeningangsdatum verwachte pensioenduur. Het goedkeuren van het verminderen van pensioenaanspraken zal zo veel mogelijk worden beperkt tot situaties waarbij de onderdekking bij het eigenbeheerlichaam een gevolg is van reële beleggings- en ondernemingsverliezen. Alleen situaties waarin overtuigend wordt aangetoond dat sprake is van een dekkingsgraad van minder dan 75% komen in aanmerking. Om zo veel mogelijk te voorkomen dat situaties van onderdekking worden gefaciliteerd die niet worden veroorzaakt door reële beleggings- en ondernemingsverliezen, zal worden gekeken naar de (on)middellijke uitdelingen van winst die door het eigenbeheerlichaam hebben plaatsgevonden voor de pensioeningangsdatum. Om die reden worden voorwaarden gesteld in verband met schuldvorderingen van het eigenbeheerlichaam tegenover de DGA en de met deze DGA verbonden lichamen en personen. De vanwege de afstempeling van het pensioen te realiseren vrijvalwinst, zal moeten worden gerekend tot de winst van het lichaam. Verder zullen er voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de hoogte van de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang zodat wordt voorkomen dat deze verkrijgingsprijs door de vermindering van de pensioenaanspraken wordt verhoogd. Er is een overgangsregeling getroffen voor gevallen waarin de pensioenuitkeringen op 1 januari 2013 al lopen. De overgangsregeling zorgt ervoor dat in de periode 2013 tot en met 2015 ook eenmalig, en onder dezelfde voorwaarden als bij de reguliere regeling, een goedkeuring tot vermindering van pensioenaanspraken kan worden verleend voor al ingegane pensioenen.

4.    Werkkostenregeling

De vrije ruimte in de werkkostenregeling wordt per 1 januari 2013 met 0,1% verhoogd. Met deze aanpassing wordt de in het Belastingplan 2012 aangekondigde verhoging ingevuld. Deze verhoging komt naast de verhoging van 0,1% op grond van de Wet uniformering loonbegrip. De vrije ruimte komt daarmee uit op 1,6%.

5.    Afdrachtvermindering onderwijs

  • In de wet wordt expliciet vastgesteld dat de afdrachtvermindering onderwijs in overeenstemming met doel en strekking van de regeling geldt voor deelname aan een volledige opleiding waarbij de intentie bestaat tot het behalen van een erkend diploma. Verder wordt de omvang van het te volgen opleidingsprogramma bepalend voor de maximale periode van toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs.
  • De in het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs opgenomen urennormen worden bepalend. Opleidingen worden uitgesloten als zij niet voldoen aan deze urennorm.
  • Om te voorkomen dat het bij inschrijven voor een studie blijft, moet er een vastlegging komen door middel van een programmaverklaring. Hierin leggen onderwijsinstelling, werkgever en leerling-werknemer vast dat het de intentie is een volledige opleiding te volgen en deze af te ronden met een erkend diploma. Als niet wordt voldaan aan de verplichtingen tot het vaststellen, tussentijds aanpassen en bewaren bij de loonadministratie van de verklaring kan de inspecteur aan de inhoudingsplichtige een verzuimboete opleggen van in beginsel € 2.460 die kan oplopen tot het wettelijk maximum van € 4.920.
  • Om werkgevers te stimuleren dat duale werknemers een diploma behalen, wordt een aanvullende afdrachtvermindering ingevoerd die na het met goed gevolg afronden van de opleiding in aanmerking wordt genomen. Dit geldt voor de varianten beroepsbegeleidende leerweg (BBL) en werkend-leren op HBO-niveau. De afdrachtvermindering wordt ook toegekend aan bestaande gevallen.
  • Er gaat een jaarsystematiek van claimen gelden. Het jaarbedrag van de afdrachtvermindering wordt in één keer in aanmerking genomen, in plaats van verdeeld over de tijdvakken in het kalenderjaar. Als de loonbelasting en premie volksverzekeringen niet toereikend is, wordt het restant in het daaropvolgende loontijdvak in aanmerking genomen.
  • Voorgesteld wordt de afdrachtvermindering onderwijs voor startkwalificatie af te schaffen. Ook wordt voorgesteld het toetsloon te laten vervallen voor de varianten BBL en werkend-leren op HBO-niveau.

6.    S&O-afdrachtvermindering

De eerste schijf van de S&O-afdrachtvermindering wordt verlengd naar € 200.000. Het plafond wordt, net als in voorgaande jaren, vastgesteld op € 14 mln. Daar staat tegenover dat het tarief in de eerste schijf wordt verlaagd naar 38% en het starterstarief wordt verlaagd tot 50%. Verder wordt het uurloon naar boven afgerond op hele euro's in plaats van op een veelvoud van € 5 en vervalt de margeregeling. Hierdoor zal voortaan de S&O-inhoudinsgplichtige die zijn S&O-uren vooraf te hoog heeft ingeschat, mededeling moeten doen van de onderrealisatie, ook als de afwijking niet meer dan 10% is. Verder zal de mededelingsplicht worden uitgebreid voor S&O-inhoudingsplichtigen die ten minste het in de aan hen afgegeven S&O-verklaring opgenomen aantal S&O-uren hebben besteed.

7.    Vennootschapsbelasting

  • Voorgesteld wordt de onderkapitalisatieregeling (thincapregeling) af te schaffen omdat die niet goed past bij de andere aftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting (Vpb). Daarnaast raakt de regeling ook belastingplichtigen uit het MKB voor wie de regeling niet was bedoeld.
  • In het buitenland gevestigde lichamen zijn in Nederland belastingplichtig voor de Vpb terzake van werkzaamheden die worden verricht als bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam. Inmiddels is gebleken dat in toenemende mate door met name in België gevestigde vennootschappen, veelal Belgische BVBA's, bestuurswerkzaamheden en managementdiensten worden verricht voor in Nederland gevestigde vennootschappen zonder dat sprake is van formeel bestuurderschap. Voorgesteld wordt om de buitenlandse vennootschapsbelastingplicht met betrekking tot bestuurdersbeloningen uit te breiden. Hierdoor wordt het mogelijk om behalve de beloning voor het formele bestuurderschap, ook de beloning voor de door een in het buitenland gevestigd lichaam verrichte materiële bestuurderswerkzaamheden of managementdiensten voor een in Nederland gevestigd lichaam in de Nederlandse Vpb te betrekken. De verruiming heeft vooral betekenis in de relatie met België omdat in het belastingverdrag met België een specifieke bestuurdersbepaling met een ruime reikwijdte is opgenomen. Verder is de regeling van belang in niet-verdragssituaties.

8.    Wijzigingen overdrachtsbelasting

  • De termijn waarbij in geval van doorverkoop een vermindering van overdrachtsbelasting kan worden verkregen, wordt per 1 januari 2013 voor zowel woningen als niet-woningen tijdelijk verruimd tot 36 maanden, voor de periode tot 1 januari 2015. Goedgekeurd is dat de regeling al met ingang van 1 september 2012 kan worden toegepast. Dit betekent dat als een onroerende zaak wordt verkregen in de periode van 1 september 2012 tot 1 januari 2015 bij een opvolgende verkrijging van deze onroerende zaak door een ander binnen 36 maanden slechts over de meerwaarde overdrachtsbelasting is verschuldigd.
  • Het woningbegrip wordt uitgebreid met aanhorigheden van woningen (bijvoorbeeld een garage, tuin, schuren en dergelijke) die op een later tijdstip worden verkregen dan de woning zelf. Het overdrachtsbelastingtarief van 2% is dan ook van toepassing op deze aanhorigheden die tot de woning gaan behoren. De aanhorigheden mogen een eigen kadastraal nummer hebben en hoeven zich dus niet op hetzelfde (kadastrale) perceel als de woning te bevinden.

9.    Constructiebestrijding bodem(voor)recht en uitstelbeleid

  • In de bepalingen in de Invorderingswet over het bodem(voor)recht wordt een mededelingsplicht voor zekerheidshouders van bodemzaken, zoals een pandhouder of een derde-eigenaar (bijvoorbeeld huurkoper of financial lessor), opgenomen. Hierdoor is de zekerheidshouder van bodemzaken wettelijk verplicht de ontvanger te informeren over het voornemen zijn recht op deze zaken uit te oefenen of handelingen te verrichten waardoor de zaken niet meer kwalificeren. De ontvanger heeft na deze mededelingen vier weken de tijd om zijn verhaalsrecht op de bodemzaken uit te oefenen. De maatregel treedt met ingang van 1 januari 2013 in werking voor nieuwe belastingschulden en voor nieuw te vestigen zekerheidsrechten. Voor bestaande zekerheidsrechten geldt een overgangstermijn van drie maanden.
  • Voor kredietverleners wordt het zicht op de belastingschulden van hun debiteuren belangrijker. De verklaring over het betalingsgedrag die de ontvanger op verzoek van de ondernemer/belastingschuldige afgeeft en die nu al wordt gebruikt bij de inleners- en ketenaansprakelijkheid, krijgt ook in de sfeer van het bodemrecht een functie.
  • Het uitstelbeleid voor compliante ondernemers wordt versoepeld en vereenvoudigd. Zo wordt kort uitstel op schriftelijk of telefonisch verzoek voor maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de oudste aanslag verleend als (1) het gaat om openstaande belastingaanslagen tot een maximaal bedrag van € 12.000 (2) er geen belastingaanslagen openstaan waarvoor dwangbevelen zijn betekend, (3) geen sprake is van aangifteverzuim en (4) geen openstaande belastingschulden oninbaar zijn geleden. Voor betalingsregelingen met een langere looptijd hoeft geen relatie meer met de economische crisis te worden aangetoond.

10. Koopkracht- en lastenpakket

De hoogte van een aantal heffingskortingen en tarieven wordt aangepast. De veranderingen voor 2013 vloeien voort uit het Belastingplan 2013, het Belastingplan 2012 en de Wet uniformering loonbegrip die op 1 januari 2013 in werking treedt. De indexatie van de heffingskortingen en schijfgrenzen van de loon- en inkomstenbelasting wordt achterwege gelaten. De aanpassingen van de schijven en tarieven van artikel 2.10 Wet inkomstenbelasting 2001 leiden tot de volgende tabel:

 

Bij een belastbaar inkomen   uit werk en woning van

bedraagt de belasting het in   kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door   het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het   belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven   gaat

 

meer dan

maar niet meer dan

 

   

I

II

III

IV

-

€ 19.645

-

5,85%

€ 19.645

€ 33.363

€ 1.149

10,85%

€ 33.363

€ 55.991

€ 2.637

42%

€ 55.991

-

€ 12.140

52%

 

II.       Wet herziening fiscale behandeling woon-werkverkeer

Er zijn ingrijpende (en omstreden) maatregelen voorgesteld voor de fiscale behandeling van het woon-werkverkeer (de forensentaks). De regeling voor onbelaste reiskostenvergoedingen en verstrekkingen van vervoer is vanaf 2013 niet meer van toepassing op de kilometers die worden gemaakt in het kader van het woon-werkverkeer, ongeacht de wijze waarop het vervoer plaatsvindt. Het woon-werkverkeer dat met de auto van de zaak wordt afgelegd, wordt vanaf 2013 aangemerkt als privégebruik. Dit houdt in dat de vrijstelling in de loonbelasting voor woon-werkverkeer vervalt.  Werkgevers kunnen reiskosten nog wel onbelast vergoeden vanuit de vrije ruimte als zij de werkkostenregeling (WKR) toepassen. Het fiscale regime voor onbelaste vergoedingen voor zakelijke kilometers verandert vooralsnog niet. Het kabinet wacht een evaluatie af voordat wordt besloten om de vergoeding van zakelijke kilometers per 1 januari 2014 ook onder te brengen in de vrije ruimte van de WKR. Dan zal ook een beslissing vallen over eventuele verruiming van de vrije ruimte. In dit wetsvoorstel is hiervoor daarom nog geen maatregel opgenomen. Tot slot vervalt ook de reisaftrek.

A. Definitie woon-werkverkeer

Voor de definitie van woon-werkverkeer in de Wet inkomstenbelasting (IB) 2001 en de Wet loonbelasting (LB) geldt als startpunt de definitie die sinds 1 juli 2011 van toepassing is voor de BTW. Deze wordt vervolgens aangevuld of gecombineerd met elementen die specifiek van belang zijn voor de IB en LB. Dit betekent het volgende:

  • Iedere reis tussen de woning of verblijfplaats en de in het kader van een overeenkomst tot het verrichten van arbeid overeengekomen vaste werkplaats(en), wordt in beginsel aangemerkt als woon-werkverkeer. Ontbreekt zo'n overeenkomst, dan kwalificeren alle reizen van de woon- of verblijfplaats naar een bedrijfsadres als woon-werkverkeer.
  • Is sprake van verschillende werkplaatsen die regelmatig worden gebruikt of van een werkplaats thuis en een bedrijfsadres die beide regelmatig worden gebruikt, dan geldt ook als vaste werkplaats een werkplek die als zodanig moet worden aangemerkt vanwege de mate van regelmaat waarin naar die werkplaats wordt gereisd en waar in belangrijke mate werkzaamheden worden verricht.
    • Voor ambulante werknemers die regelmatig naar dezelfde klanten reizen en daar werkzaamheden verrichten, is pas sprake van woon-werkverkeer als de frequentie langer dan een jaar duurt. Is de duur van die werkzaamheden echter gelijk aan de duur van de dienstbetrekking, dan is altijd sprake van woon-werkverkeer, ook als dat korter dan een jaar is.
    • Voor ondernemers gelden in beginsel alleen de reizen tussen de woon- of verblijfplaats en het eigen bedrijfsadres als woon-werkverkeer.
    • Reizen van gedetacheerde werknemers tussen de woon- of verblijfplaats en de plaats van de detachering gelden als zakelijke reizen, als de detachering niet langer dan een jaar duurt.

B. Auto van de zaak

Voor de bijtelling van de auto van de zaak worden woon-werkverkeerkilometers vanaf 2013 aangemerkt als privékilometers. Hierdoor zal de huidige vrijstelling van de bijtelling voor auto's waarmee minder dan 500 kilometer privé wordt gereden, grotendeels haar belang verliezen.

C. Voorkoming anticipatie

Vergoedingen en verstrekkingen die in de periode 18 september 2012, 16.00 uur, tot en met 31 december 2012 plaatsvinden voor woon-werkverkeer na 31 december 2012, worden geacht te zijn genoten in het loontijdvak waarin het woon-werkverkeer plaatsvindt. Hierover is dan alsnog LB verschuldigd.

D. Overgangsrecht

  • Voor leaserijders is overgangsrecht vastgesteld. Voor auto's waarvoor vóór 25 mei 2012 een leasecontract is aangegaan, wordt de bijtelling gedurende de looptijd van dat leasecontract - maar uiterlijk tot 1 januari 2017 - beperkt tot een kwart van de verschuldigde bijtelling van 25%, 20% of 14%. Deze verlaagde bijtelling geldt alleen als het aantal overige privékilometers, dus exclusief de kilometers die in het kader van het woon-werkverkeer met de auto worden gemaakt, beperkt blijft tot maximaal 500 kilometer op jaarbasis.
  • Voor de bestelauto van de zaak waarvoor vóór 25 mei 2012 een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik is afgegeven, geldt het overgangsrecht alleen als naast de zakelijke en woon-werkverkeerkilometers geen privékilometers worden gemaakt.
  • Het overgangsrecht voor leaserijders is ook van toepassing op ondernemers met een auto van de zaak die op de balans van de onderneming staat. Als overgangstermijn geldt dan de periode dat de auto op de balans van de onderneming blijft staan, maar ook uiterlijk tot 1 januari 2017.
  • Ook voor houders van OV-abonnementen (trein, bus, tram en metro) is overgangsrecht vastgesteld. OV-abonnementen die vóór 25 mei 2012 zijn ingegaan, zullen worden gerespecteerd voor hun gehele (resterende) looptijd. Voor ondernemers geldt dat de OV-kaart voor de datum moet zijn aangeschaft (en dus ook later dan 25 mei 2012 mag ingaan).
  • Voor de reisaftrek geldt hetzelfde overgangsrecht als voor OV-abonnementen en wordt voor de resterende looptijd in 2013 naar rato van het aantal maanden toegepast.

E. Gevolgen voor toeslagen

Er komt geen compensatie voor mensen die als gevolg van de maatregelen in dit wetsvoorstel een lagere toeslag ontvangen, omdat hun verzamelinkomen stijgt als gevolg van het feit dat de vergoeding of verstrekking voor reiskosten belastbaar loon gaat vormen. Volgens het kabinet wordt het merendeel van de toeslaggerechtigden niet geraakt door de maatregelen uit dit wetsvoorstel.

III.     Wet herziening fiscale behandeling eigen woning

In de toelichting bij het wetsvoorstel voor de herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning geeft het (demissionaire) kabinet aan dat de inzet is om de aftrek van hypotheekrente te behouden. Dit neemt niet weg dat voor leningen die na 31 december 2012 zijn afgesloten ("nieuwe leningen") een strenger regime gaat gelden om nog recht te hebben op aftrek van rente op de schuld voor de eigen woning. Bestaande gevallen ("bestaande leningen") worden dus niet geraakt door de nieuwe regels.

A. Aanpassing begrip eigenwoningschuld

  • De fiscale behandeling van de eigen woning wordt herzien door wijziging van het begrip "eigenwoningschuld" (EW-schuld). De huidige eis dat de lening moet zijn aangegaan voor de verwerving, het onderhoud of de verbetering van de eigen woning blijft bestaan, maar er worden enkele voorwaarden toegevoegd.
  • Een lening moet in maximaal 360 maanden (30 jaar) ten minste volgens een annuïtair aflossingsschema volledig worden afgelost. Of is voldaan aan de aflossingseis wordt op 31 december getoetst aan de hand van de (resterende) hoogte van de schuld, en niet aan de hand van het in een jaar af te lossen bedrag. Hierdoor voldoet bijvoorbeeld ook een lening met een (contractueel en daadwerkelijk) lineair aflossingsschema aan de aflossingseis. Ook bij vervreemding van de eigen woning, bij wijziging van de maandelijkse rentevoet en bij het oversluiten van een schuld vindt een aflossingstoets plaats.
  • De aflossingsverplichtingen moeten bij het aangaan van de schuld zijn overeengekomen in de leningovereenkomst en moeten daadwerkelijk worden nageleefd.
  • Als een zelfstandig deel van een woning kwalificeert als werkruimte in de zin van artikel 3.111, lid 10, van de Wet IB 2001, kan de schuld in verband met dit pand kwalificeren als eigenwoningschuld voor het deel dat ziet op de woning, als (1) of het gehele pand wordt gefinancierd met een annuïtaire aflossingslening (deel van de rente dat ziet op het eigenwoningdeel is aftrekbaar) of (2) de lening wordt gesplitst in twee schulden, waarvan de schuld met betrekking tot het eigenwoningdeel voldoet aan de aflossingseis en het deel dat ziet op de werkruimte niet.
  • Aanbieders van leningen kunnen vooraf een product ter goedkeuring voorleggen aan de Belastingdienst.
  • Wordt een lening aangeboden door een aanbieder die niet valt onder de inlichtingenverplichting van artikel 10.8 van de Wet IB 2001, dan geldt een extra voorwaarde. De belastingplichtige moet dan tijdig - uiterlijk bij het indienen van de aangifte over het jaar waarin de lening werd verstrekt - de relevante gegevens verstrekken over de lening en de leningverstrekker.
  • Bij een aflossingstekort verliest dat leningdeel het predicaat "EW-schuld" en is de rente niet meer aftrekbaar. Om te voorkomen dat tijdelijke (betalings)problemen direct leiden tot het verlies van renteaftrek, zijn enkele tegemoetkomingen in het wetsvoorstel opgenomen. Verlies van aftrek is niet aan de orde wanneer de in een jaar opgelopen achterstand het volgende jaar wordt ingehaald. Ook komt er een regeling voor herstel van een aflossingstekort als gevolg van een onbedoelde fout in de betaling of berekening van het aflossingsbedrag. In het uiterste geval mag voor een belastingplichtige aan het einde van het vierde kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de betalingsproblemen zijn ontstaan, een nieuwe annuïteit voor de resterende looptijd worden vastgesteld zonder dat het recht op renteaftrek verloren gaat. Zo wordt het aflossingstekort ingehaald in de resterende looptijd van de lening. Voor deze uiterste maatregel moet men wel aannemelijk maken dat sprake is van onvoldoende betalingscapaciteit. Als deze tegemoetkoming geen soelaas biedt, wordt het leningdeel vanaf het vierde jaar niet meer aangemerkt als EW-schuld. De eerder in aftrek gebrachte rente wordt echter niet teruggenomen.

B. Afschaffing van de vrijstelling KEW

In verband met de wijziging van het begrip eigenwoningschuld vervalt het regime voor de vrijstelling van een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), een spaarrekening eigen woning (SEW) en een beleggingsrecht eigen woning (BEW) voor KEW's, SEW's en BEW's die op of na 1 januari 2013 worden aangegaan. De waarde daarvan valt dan in box III, ook al wordt contractueel bepaald dat de uitkering zal worden aangewend voor de aflossing van de EW-schuld.

Verder wordt overwogen om de huidige termijnen van 15 en 20 voor de kleine (€ 34.900) en grote (€ 154.000) vrijstelling te laten vervallen waardoor altijd de grote vrijstelling van toepassing is. De bedoeling is dat belastingplichtigen hierdoor eerder overgaan tot afkoop. Er zal nog onderzoek worden gedaan naar de gevolgen hiervan.

Ook na 31 december 2012 blijft het mogelijk een KEW, SEW of BEW af te sluiten die in aanmerking komt voor de vrijstelling in box I. Op die datum moet dan wel al een onherroepelijke koop- of koop-aannemingsovereenkomst bestaan. Ook mag een bestaande KEW, SEW of BEW na 31 december 2012 worden omgezet in een andere KEW, SEW of BEW, op voorwaarde dat het verzekerde kapitaal of de contractueel over te maken bedragen niet worden verhoogd. Een bestaande beleggingshypotheek kan zo worden omgezet in een ander product zonder dat de fiscale faciliëring verloren gaat.

C. Overgangsrecht

Het wetsvoorstel voorziet in een eerbiedigende werking voor bestaande eigenwoningschulden. Als hoofdregel worden alle schulden die op 31 december 2012 behoren tot de EW-schuld, aangemerkt als een bestaande EW-schuld. Voor dat bedrag vallen zij onder het overgangsrecht en uitsluitend gedurende de resterende looptijd van de 30-jaarstermijn. Daarbij gelden twee aanvullingen en één beperking:

  • Voor eigenwoningbezitters die in 2012 hun eigen woning hebben verkocht en pas in 2013 een nieuwe eigen woning aanschaffen, wordt de hoogte van de EW-schuld net voorafgaand aan het moment van verkoop in 2012 aangemerkt als de bestaande EW-schuld (en valt voor dat bedrag dus onder het overgangsrecht).
  • Belastingplichtigen die op 31 december 2012 al een onherroepelijke schriftelijke koopovereenkomst zijn aangegaan en waarbij de levering plaatsvindt in 2013, is bepaald dat de EW-schuld die in 2013 ontstaat als uitvloeisel van die overeenkomst, wordt aangemerkt als de omvang van een bestaande lening (en dus voor dat bedrag onder het overgangsrecht valt). Eenzelfde regeling geldt voor belastingplichtigen die op 31 december 2012 een koop-aannemingsovereenkomst hebben gesloten, maar waarbij de woning op die datum nog niet is opgeleverd.
  • Voor belastingplichtigen die op 31 december 2012 beschikken over twee eigen woningen, wordt uiteindelijk alleen de omvang van de EW-schuld die rust op de overblijvende woning aangemerkt als bestaande EW-schuld (en valt dus voor dat bedrag onder het overgangsrecht).

De afloop van de rentevastperiode en het oversluiten van een bestaande lening (zonder verhuizing) leiden er niet toe dat een bestaande lening een nieuwe lening wordt. Van belang is alleen de omvang van de bestaande lening. Zelfs het oversluiten van een bestaande lening met verhuizing betekent niet dat ineens sprake is van een nieuwe lening. De omvang van de bestaande lening wordt dan wel verlaagd door aflossing op de EW-schuld na 31 december 2012 en de werking van de bijleenregeling. Belastingplichtigen met een bestaande lening zitten dus niet "vast" aan een lening, zoals die bestond op 31 december 2012.

D. Omvorming van rente in periodieke betalingen voor erfpacht e.d.

Als een recht van erfpacht, opstal of beklemming wordt afgekocht en het afkoopbedrag wordt gefinancierd door middel van een lening, kwalificeert die lening onder de huidige regeling als een EW-schuld en is de rente voor maximaal 30 jaar aftrekbaar. Dergelijke leningen worden ook geraakt door de maatregelen in dit wetsvoorstel. Hierdoor bestaat de kans dat belastingplichtigen constructies gaan bedenken om (een deel van) de rente om te vormen in een periodieke betaling op grond van erfpacht, opstal of beklemming, die niet wordt geraakt door dit wetsvoorstel. Hetzelfde geldt voor overige kosten van geldlening en dan vooral de afsluitprovisie, de taxatiekosten en de notariskosten voor het passeren van de hypotheekakte. Het wetsvoorstel bevat voor deze twee categorieën kosten geen maatregelen, maar als de omstandigheden dit vragen kan dat alsnog gebeuren.

E. Aanpassingen in bijleenregeling

Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om de bijleenregeling te verduidelijken. Daarnaast wordt de regeling uitgebreid door deze niet van toepassing te verklaren in geval van vererving tussen partners. Dit geldt ook voor EW-schulden die onder het overgangsrecht vallen. Er komt ook een beperking: in de bijleenregeling is vanaf 2013 geen keuzeregeling meer opgenomen voor toerekening van de eigenwoningreserve, maar geldt dat steeds wordt vastgehouden aan de economische gerechtigdheid tot het inkomen en vermogen.

IV.      Wet verhuurderheffing

Er komt een verhuurderheffing die al was aangekondigd in het Regeer- en Gedoogakkoord van 30 september 2010. Deze heffing houdt het volgende in:

  • Verhuurders die meer dan tien woningen verhuren, zijn belastingplichtig. De grondslag voor de heffing is de totale WOZ-waarde van de huurwoningen in de gereguleerde sector van de verhuurder, verminderd met tien maal de gemiddelde WOZ-waarde van die huurwoningen. De toestand op 1 januari is bepalend. De heffing geldt niet voor woningen boven de huurtoeslaggrens (2012: € 664,66) en ook niet voor woningen die worden verhuurd in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijven.
  • Voor de WOZ-waarde wordt uitgegaan van de WOZ-beschikkingen voor het desbetreffende kalenderjaar.
  • De heffing wordt verschuldigd op 1 januari van elk kalenderjaar.
  • Het tarief is een afgeleide van de beoogde opbrengst: in 2013 geldt, uitgaande van een opbrengst van € 5 mln, een tarief van € 0,0014% en in 2014 geldt, uitgaande van een opbrengst van € 800 mln, een tarief van € 0,231%. Berekend is dat de gemiddelde heffing in 2013 € 2 per woning bedraagt en in 2014 € 356 per woning.
  • De verhuurderheffing is een rijksbelasting, waarop onder meer de AWR en de Invorderingswet van toepassing zijn.
  • De heffing wordt vormgegeven als een aangiftebelasting. Voor de aangifte kan de verhuurder gebruikmaken van een digitaal portaal, waarop de Belastingdienst al zo veel mogelijk de benodigde gegevens voor die aangifte heeft klaargezet. De inspecteur stelt de termijn voor het doen van aangifte op minimaal drie maanden. De verhuurder heeft vanaf 1 januari ook drie maanden de tijd om de heffing te betalen. Alleen in 2013 worden de aangifte- en betalingstermijn verlengd tot negen maanden.

V.        Overige fiscale maatregelen 2013

A.    Wet IB 2001

1.    Premiedeel heffingskorting voor niet in Nederland premieplichtigen

Inwoners van Nederland die niet in Nederland premieplichtig zijn, krijgen onder bepaalde voorwaarden het recht op uitbetaling van het premiedeel van de heffingskortingen. Onder de uitbreiding vallen degenen die in Nederland wonen en niet in Nederland sociaal verzekerd zijn vanwege werkzaamheden in het buitenland, maar met die werkzaamheden geen of een gering inkomen genieten. Ze moeten fiscaal partner zijn van iemand die voldoende inkomensheffing in Nederland is verschuldigd. Daarnaast is vereist dat ze recht zouden hebben gehad op de uitbetaling van dit deel van de heffingskorting als niet- of weinig verdienende partner als zij wel in Nederland premieplichtig zouden zijn geweest.

2.    Beroeps- en bedrijfstakpensioenregelingen van IB-ondernemers

  • De fiscale normeringen en begrenzingen die worden gesteld aan pensioenopbouw van werknemers en DGA's (het Witteveenkader) gelden per 1 januari 2015 ook voor de pensioenopbouw van IB-ondernemers (en resultaatgenieters) die verplicht deelnemen in beroeps- of bedrijfstakpensioenregelingen. Het gaat hierbij vooral om beroepen in de gezondheidszorg en het havengebied en om ondernemers in bepaalde bedrijfstakken (zoals zelfstandige schilders). Vanaf 1 januari 2015 is de fiscale faciliëring - maar ook de verplichtstelling - voorbehouden aan ouderdomspensioen waarvoor de opbouw per jaar (bijvoorbeeld) niet meer bedraagt dan 2,15% van het pensioengevend inkomen (middelloonstelsel), waarbij de pensioenrichtleeftijd overigens is gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting.
  • Voor IB-ondernemers die deelnemen in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling wordt de winst uit onderneming (met enige correcties daarop) uitgangspunt bij het bepalen van de omvang van de fiscale faciliëring van hun pensioenopbouw. Daarvoor wordt de winst uit onderneming gebruikt uit het kalenderjaar dat drie jaar voorafgaat aan het jaar van pensioenopbouw.
  • Het hanteren van een te hoge pensioengrondslag leidt tot een beperking in de aftrekbare pensioenpremies zonder dat dit de integrale belastingheffing over iedere uitkering uit een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling beïnvloedt. Een gecorrigeerde premieaftrek leidt dus niet tot een splitsing van pensioenaanspraken in een box I-deel (voorzover aftrek is genoten) en een box III-deel (voorzover geen aftrek is genoten).
  • Bij beroeps- en bedrijfstakpensioenregelingen waaraan IB-ondernemers verplicht deelnemen, komt vanaf 1 januari 2015 ook de vrijwillig bedongen pensioenopbouw onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor fiscale faciliëring. Ook premies voor de vrijwillige aanvulling komen onder voorwaarden voor aftrek in aanmerking. De totale pensioenopbouw moet binnen de grenzen van het Witteveenkader blijven en ook mogen de vrijwillige premies per jaar niet meer bedragen dan 1/3 van de verplichte premies.
  • Onderzocht wordt nog of de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 moeten worden aangepast.

B.    Wet LB

       Gegevensuitvraag loonaangifte

De regels voor het opvragen van gegevens als de inhoudingsplichtige een onjuiste of onvolledige loonaangifte heeft gedaan, worden herzien. Bij ministeriële regeling zal worden bepaald in welke situaties welke gegevens moeten worden verstrekt. Hierin wordt ook bepaald in welke situaties een correctiebericht moet worden ingediend.

C.    Wet Vpb

       Bezit van 95% van stemrechten wordt voorwaarde voor f.e.

  • Een moedermaatschappij moet voor het kunnen aangaan van een fiscale eenheid (f.e.) ook 95% van de stemrechten in de dochtermaatschappij bezitten. Door de flexibilisering van het BV-recht is het namelijk mogelijk winstrechten en stemrechten over verschillende aandelen te verdelen en kan zich de situatie voordoen dat een moedermaatschappij de juridische en economische eigendom bezit van ten minste 95% van de aandelen in de dochtermaatschappij, terwijl de moedermaatschappij geen stemrechten heeft in de dochtermaatschappij. De bestaande voorwaarde dat de moedermaatschappij de juridische en economische eigendom van ten minste 95% van het nominaal gestorte kapitaal moet hebben, blijft bestaan.
  • Het gaat hierbij om het bezit van 95% of meer van de statutaire stemrechten. Dit betekent dat bijvoorbeeld overeenkomsten tussen het bestuur van de dochtermaatschappij en andere betrokkenen bij de dochtermaatschappij waarbij die andere betrokkenen een bepaalde mate van zeggenschap of inspraak hebben bij (belangrijke) beslissingen van die dochtermaatschappij, geen invloed hebben op de vraag of wordt voldaan aan het vereiste bezit van de (statutaire) stemrechten.
  • De in het Besluit f.e. 2003 opgenomen voorwaarde dat het aandelenbezit van de moedermaatschappij in de dochtermaatschappij altijd recht moet geven op ten minste 95% van de winst en ten minste 95% van het vermogen van de dochtermaatschappij, wordt eveneens in de Wet Vpb opgenomen. Hiermee is geen wijziging beoogd van de bestaande praktijk.

D.    Wet belastingen van rechtsverkeer

       Overgangsrecht verlaging assurantiebelasting

  • Het overgangsrecht voor de verlaging van het tarief van de assurantiebelasting op 1 januari 2015 van 9,7% naar 9.5% wordt vereenvoudigd. Verzekeringsmaatschappijen mogen per verzekering kiezen of zij het nieuwe tarief van toepassing willen laten zijn vanaf de eerstvolgende premievervaldatum of vanaf de eerstvolgende prolongatiedatum na 31 december 2014.
  • Als het gedekte risico van een lopende verzekering na 31 december 2014 wordt gemuteerd, is op de aanvullende premie voor het (nieuwe) gedekte risico het nieuwe tarief van toepassing, ongeacht of over het overige deel van de premie nog het oude tarief van toepassing is of dat het nieuwe tarief al wordt toegepast. Hiermee wordt op de aanvullende premie voor het (nieuwe) gedekte risico hetzelfde tarief toegepast als op nieuw ingegane verzekeringen na 31 december 2014.

E.    Wet BPM en Wet MRB

  • De vermindering van BPM voor gebruikte motorrijtuigen wordt naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012 voortaan weer uitgedrukt in een percentage van de som van de catalogusprijs (de geadviseerde verkoopprijs) en de BPM.
  • Het verzoek om teruggaaf van BPM bij export moet binnen 13 weken na beëindiging van de registratie in Nederland of - voor een niet in Nederland geregistreerd voertuig - binnen 13 weken na de beëindiging van het gebruik in Nederland worden gedaan. In de praktijk komt het voor dat een auto eerder naar Nederland terugkeert dan het moment waarop deze teruggaafprocedure is afgerond. Het recht op teruggaaf blijft ook in deze situatie in stand en terzake van de hernieuwde tenaamstelling of aanvang van het weggebruik is ook dan BPM verschuldigd. Ook als de teruggaaf nog niet is verleend, wordt bij terugkeer BPM geheven.
  • Voor gebruikte motorrijtuigen kan de maatstaf van heffing en het tarief worden toegepast zoals die golden op het tijdstip van eerste ingebruikneming van het voertuig. Naar aanleiding van een uitspraak van Hof Leeuwarden van 21 februari 2012 kan ook het tarief en de maatstaf van heffing zoals die golden in tussenliggende jaren worden toegepast als dit leidt tot een lager belastingbedrag. Uit de aangifte BPM zal wel moeten blijken op basis van welke regelgeving het belastingbedrag is berekend.
  • Ook voor in een ander EU- of EER-land geregistreerde motorrijtuigen die buiten de ondernemingssfeer ter beschikking worden gesteld aan een inwoner van Nederland, wordt het mogelijk om bij de heffing van BPM direct rekening te houden met de duur van het gebruik in Nederland. Verrekening van BPM is voortaan mogelijk in alle situaties van terbeschikkingstelling gedurende een periode van maximaal vier jaar.
  • De minimale schorsingstermijn waarbij geen MRB is verschuldigd voor personenauto's, bestelauto's en motorrijwielen wordt verkort van drie maanden tot een maand.
  • Het heffingstijdvak voor de MRB van niet-geregistreerde motorrijtuigen en voor in het buitenland geregistreerde motorrijtuigen en de regeling voor teruggaaf van MRB voor nog niet verstreken of nog niet aangevangen tijdvakken worden in lijn gebracht met de regeling voor binnenlandse voertuigen.
  • De belasting zware motorrijtuigen wordt zodanig aangepast dat ook buitenlandse vrachtauto's kunnen worden betrokken in het toezicht via automatische nummerplaatherkenning. Naheffing is daardoor niet alleen meer mogelijk door de vrachtauto te laten stoppen.

F.    Accijnswet

  • De jaarlijkse aanpassing van de accijnstarieven van tabaksproducten wordt voortaan gebaseerd op de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs over de periode van oktober tot en met september voorafgaand aan de datum van publicatie.
  • De periode waarin een fabrikant, importeur en groothandelaar na een accijnsverhoging nog tabaksproducten met "oude" accijnszegels mogen verkopen, wordt verruimd van een maand naar twee maanden.
  • Teruggaaf van accijns wordt verleend tot ten hoogste het bedrag aan accijns dat in het verleden is voldaan door de belanghebbende of een ander.

G.    Wet belastingen op milieugrondslag

1.    Vrijstelling energiebelasting opwekking elektriciteit

Aardgas en elektriciteit die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit, zijn vrijgesteld van energiebelasting als de installatie waarin de elektriciteit wordt opgewekt een elektrisch rendement heeft van minimaal 30%. Aan die rendementseis wordt voldaan als per opgewekt kWh niet meer dan 0,38 Nm3 aardgas wordt gebruikt. Hiervoor geldt de aanvullende voorwaarde dat de maximale hoeveelheid aardgas per opgewekt kWh moet worden herrekend als de calorische waarde afwijkt van die van gas van standaard Groningen kwaliteit (35,17 MJ/Nm3).

2.    Overgangsrecht afschaffing verpakkingenbelasting

De verpakkingenbelasting wordt afgeschaft per 1 januari 2013. De teruggave van verpakkingenbelasting over producten die indirect zijn geëxporteerd, blijft tot 1 april 2013 van toepassing.

3.    Overgangsrecht afschaffing belasting op leidingwater

De belasting op leidingwater wordt afgeschaft op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De bepalingen die van belang zijn voor de heffing van de belasting op leidingwater voor leveringen van leidingwater die voor de afschaffing hebben plaatsgevonden, blijven van kracht. De teruggaafregeling bij wanbetaling door afnemers van leidingwater blijft nog gedurende twee jaar na de afschaffing in stand.

H.    Algemene wet inzake rijksbelastingen

1.    Verzuimboete eerder mogelijk dan aanslagoplegging

Een verzuimboete voor een aangifteverzuim bij aanslagbelastingen kan voortaan eerder worden opgelegd dan de aanslag. Daarbij kan worden aangekondigd dat de verzuimboete wordt gematigd als alsnog binnen een gestelde termijn aangifte wordt gedaan. De verzuimboete wordt uiterlijk bij de aanslag opgelegd.

2.    Transparantie ANBI's vanaf 2014

  • Een instelling met ANBI-status moet bepaalde gegevens met ingang van 1 januari 2014 op elektronische wijze via internet openbaar maken. Bij ministeriële regeling zal nader worden uitgewerkt welke gegevens moeten worden gepubliceerd en op welke manier.
  • Naast naam, adres en contactgegevens van de ANBI, de bestuurssamenstelling, een verkort jaarverslag en de beloningen van bestuurders en medewerkers, voorzover deze de dg-norm (BBRA) overschrijden, gaat het ook om informatie over de doelstelling van de ANBI en het beleidsplan. Voor de financiële verslaglegging wordt aangesloten bij het wetsvoorstel dat de minister van Veiligheid en Justitie zal indienen en waarin stichtingen en verenigingen met ANBI-status verplicht worden een (verkorte) staat van baten en lasten met toelichting daarop in het Handelsregister te deponeren.

3.    Kwalificatie woningcorporatie als ANBI

De Hoge Raad besliste in een arrest van 13 januari 2012 dat een woningcorporatie die zich nagenoeg geheel bezighield met de verhuur van woningen in de sociale sector, kon worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI). Naar aanleiding daarvan wordt volkshuisvesting, voorzover deze wordt uitgevoerd door toegelaten instellingen op de voet van de Woningwet, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 in de AWR toegevoegd aan de lijst van doelen die worden aangemerkt als van algemeen nut. Toegelaten instellingen kunnen daardoor in beginsel kwalificeren als ANBI.

4.    Opgaaf burgerservicenummer derde

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de belastingplichtige in bepaalde situaties een burgerservicenummer (BSN) van een derde moet opgeven in het kader van werkzaamheden ten behoeve van de Belastingdienst. Daarbij kan worden gedacht aan het BSN van degene aan wie de belastingplichtige bedragen uit hoofde van een onderhoudsverplichting voldoet, die de belastingplichtige in aftrek brengt. In de AWR wordt verduidelijkt dat onder werkzaamheden ten behoeve van de Belastingdienst ook het doen van aangifte moet worden verstaan.

5.    Overgangsrecht regeling heffingsrente

De regeling heffingsrente blijft van kracht voor belastingaanslagen over tijdvakken die eindigen vóór 1 januari 2012, maar het heffingsrentepercentage wordt alleen nog toegepast op renteperioden tot 1 januari 2013. Voor renteperioden vanaf 1 januari 2013 wordt gebruikgemaakt van het wettelijke rentepercentage voor niet-handelstransacties zoals dat ook geldt in het nieuwe regime van de regeling belastingrente.

I.    Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

1.    Vergrijpboete in een eerder stadium

Als in de aanvraag- of voorschotfase van het toeslagenproces sprake is van het opzettelijk of grofschuldig onjuist of onvolledig verstrekken van informatie kan voortaan bij de definitieve toekenning van de toeslag een vergrijpboete van maximaal 100% worden opgelegd.

2.    Verhoging vergrijpboete bij recidive

  • In geval van recidive bij toeslagenfraude wordt de vergrijpboete verhoogd tot maximaal 150% van de ten onrechte uitbetaalde toeslag. Voorwaarde is dat sprake is van een eerdere overtreding van de belanghebbende, zijn partner of medebewoner, terzake waarvan een bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd die onherroepelijk is geworden.
  • Wanneer de recidivist de opgelegde boete niet binnen de gestelde termijn betaalt, wordt deze boete bij voorrang verrekend met de nog te ontvangen toeslagen.

3.    Verstevigen strafrecht

  • De strafrechtelijke aanpak van fraude met toeslagen wordt verstevigd. In de Awir wordt de contactambtenaar geïntroduceerd met het oog op de afstemming in het strafrechtelijk traject tussen de Belastingdienst/Toeslagen en het Openbaar Ministerie.
  • Onderzocht wordt of het mogelijk is om ook voor de toeslagen de bestuurlijke strafbeschikking te gaan inzetten.

4.    Uitblijven informatieverstrekking over niet in Nederland belast inkomen

  • Ook niet in Nederland belastbaar inkomen (ninbi) wordt in aanmerking genomen als toetsingsinkomen. De inspecteur stuurt daarvoor brieven naar belanghebbenden met vragen over het wereldinkomen. Het niet-reageren op een verzoek om informatie van de inspecteur kan voortaan gevolgen hebben voor de uitbetaling van de toeslag. De Belastingdienst/Toeslagen kan in dergelijke gevallen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming bepalen en heeft dus de mogelijkheid om (voor)uitbetaling van een toeslag stop te zetten.

5.    Vermogenstoets

  • In de Awir wordt een regeling opgenomen waardoor bij de bepaling van de draagkracht ook rekening wordt gehouden met het voordeel uit sparen en beleggen dat is begrepen in het niet in Nederland belastbaar inkomen (buitenlands vermogen).
  • De hardheidsclausule met betrekking tot de toepassing van de vermogenstoets zoals die geldt voor de huurtoeslag, wordt aangepast. Het toepassingsbereik wordt verbreed met de vermogenstoetsen zoals die zijn opgenomen in de Wet op de zorgtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget.
  • In de vermogenstoetsen voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget wordt - net als bij de huurtoeslag - geen rekening meer gehouden met de vrijstelling voor groene beleggingen van de Wet IB 2001.

J.    Wijzigingen in verband met verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd

  • In verband met de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd worden leeftijdsafhankelijke regelingen in een aantal fiscale wetten aangepast die samenhangen met de AOW-leeftijd. Hierbij gaat het onder andere om de aanpassing van de uiterste ingangsdata voor pensioenen, levensloop, lijfrenten en vitaliteitssparen, de aanpassing van de regels inzake variabilisering van pensioenuitkeringen, het aanpassen van het tijdstip waarop de fiscale oudedagsreserve afneemt, het uiterste tijdstip waarop aanspraak kan worden gemaakt op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, de omzettingsregeling van stakingswinst in een lijfrente, de middelingsregeling, de ouderentoeslag voor box III, de ouderenkorting en de regeling inzake uitgaven voor specifieke zorgkosten. Er is aansluiting gezocht bij de pensioengerechtigde leeftijd van artikel 7a, lid 1, van de AOW. Hierop is een uitzondering gemaakt bij de bepaling van de reserveringsruimte voor (bancaire) lijfrenten en de omzetting van stakingswinst in lijfrente, omdat voor die regelingen de leeftijd van de belastingplichtige beslissend is. In beide regelingen wordt aangesloten bij de AOW-leeftijd die geldt in het jaar van benutting van de reserveringsruimte of in het jaar van staking van de onderneming. Om aanbieders van lijfrentevoorzieningen voldoende gelegenheid te bieden lijfrenteovereenkomsten aan te passen, treden de wijzigingen in de sfeer van de tijdelijke oudedagslijfrenten (zowel de bancaire als de verzekeringsvariant) in werking per 1 januari 2014.
  • De staatssecretaris zal in een beleidsbesluit goedkeuren dat het tot en met maart 2015 mogelijk wordt het aanvullend pensioen, zonder dat wordt doorgewerkt, uit te stellen tot de in dat jaar geldende AOW-leeftijd (65 jaar en 3 maanden). Hiermee worden degenen die nog onder het VPL-overgangsrecht vallen, in de gelegenheid gesteld het aanvullend pensioen uit te stellen tot de voor hen geldende AOW-leeftijd.

K.    Diversen

  • Het heffings- en invorderingsregime vervalt voor de kansspelheffing.
  • De extra verhoogde vrijstelling van schenkbelasting bij schenking van een bedrag voor de verwerving van een eigen woning is ook van toepassing als niet een bedrag, maar een woning wordt geschonken die bestemd is voor eigen bewoning door de begiftigde. Als al voor 1 januari 2010 gebruik is gemaakt van de verhoogde vrijstelling zoals die van toepassing was voor die datum, kan alsnog aanspraak worden gemaakt op een aanvullende vrijstelling als na die datum een bedrag is geschonken met het oog op de verwerving van een eigen woning. Die aanvullende vrijstelling is ook van toepassing als een woning wordt geschonken die bestemd is voor eigen bewoning door de begiftigde.
  • De nooit in werking getreden optionele groepsrentebox uit de Wet werken aan winst vervalt definitief.
  • Voorzover in 2013 kolen worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit die vóór 1 januari 2013 met vrijstelling van kolenbelasting zijn uitgeslagen of ingevoerd, wordt alsnog kolenbelasting geheven over de voorraad kolen die op of na 1 januari 2013 voorhanden is.

VI.      Wet elektronische registratie notariële akten

De elektronische registratie van notariële akten zal worden uitgevoerd door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). De Belastingdienst ontvangt voor de uitvoering van de belastingwetgeving een elektronische kopie van iedere notariële akte die ter registratie wordt aangeboden.

  • Het systeem van registratie wordt zo opgezet dat de KNB geen toegang heeft tot de inhoud van de notariële akten. De bestanden worden versleuteld en zijn alleen in te zien door de Belastingdienst en de notaris die de akte heeft aangeleverd.
  • Het toezicht op de uitvoering van de Registratiewet 1970 blijft bij de Belastingdienst en ten behoeve van die toezichthoudende taak krijgt de Belastingdienst inzage in het register.
  • De registratie van onderhandse akten wordt beperkt tot die akten waarvoor registratie een wettelijk vormvereiste is. Het gaat vooral om akten waarbij een bezitloos pandrecht wordt gevestigd. Voor deze akten is registratie van belang omdat het bestaan van een bezitloos pandrecht op een bepaalde datum ook tegenover derden moet kunnen worden aangetoond. De registratie van die akten blijft een taak van de Belastingdienst en gaat niet over naar de KNB.
  • Een notaris moet de akten die hij opmaakt dagelijks inschrijven in een doorlopend register, het repertorium. Het huidige papieren repertorium wordt vervangen door een digitaal repertorium dat per notaris wordt gehouden door de KNB.
  • Het is de bedoeling dat het notariaat vanaf eind 2013 overgaat naar de elektronische registratie van akten. Het is technisch niet mogelijk om alle notarissen gelijktijdig op het systeem voor elektronische registratie aan te sluiten, maar het is de bedoeling om telkens alle notarissen in een bepaalde regio gelijktijdig te laten overgaan. Om de geleidelijke overgang mogelijk te maken kan via een (ambtshalve) beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst per notaris een datum worden vastgesteld waarop hij overgaat naar het nieuwe stelsel. Naar verwachting komt in de loop van 2014 een einde aan het overgangsrecht en geldt vanaf dat moment voor iedere notaris uitsluitend nog het nieuwe stelsel.

Hoewel uiterste zorg is besteed aan de inhoud, aanvaardt Kersten Accountants & Belastingadviseurs B.V. geen enkele aansprakelijkheid voor onvolledigheid of onjuistheid of voor gevolgen daarvan